Wat is DCD?

DCD staat voor Developmental Coordination Disorder of coördinatie-ontwikkelingsstoornis en is een levenslange stoornis gekenmerkt door een hardnekkig probleem met het aanleren en/of uitvoeren van motorische vaardigheden die coördinatie vragen. Bij deze aandoening vindt men geen specifieke medische of neurologische afwijkingen die de problemen in coördinatie zouden kunnen verklaren. Zo kunnen de motorische problemen niet verklaard worden door bv een verstandelijke beperking, spierziekte, cerebrale parese (hersenletsel dat een bewegings- en houdingsstoornis veroorzaakt) of een visusstoornis. Dus met andere woorden huppelen, veters strikken, ballen gooien en vangen, schrijven… alles waarvoor je maar iets van coördinatie nodig hebt, is stukken moeilijker om aan te leren.


Deze kinderen worden vaak omschreven als onhandig of stuntelig in het dagelijks leven. Elk kind met DCD is echter verschillend. DCD is een zeer heterogene aandoening waarbij sommige kinderen vooral fijn motorische problemen tonen, anderen vooral grof motorische problemen en nog anderen én fijn én grof motorische problemen. DCD betekent niet dat je een verstandelijke beperking hebt. Kinderen met een verstandelijke beperking kunnen ook DCD hebben, maar dan moeten de motorische problemen aanzienlijk zwakker zijn dan wat je verwacht bij die verstandelijke mogelijkheden.

DCD komt vaak samen voor met andere ontwikkelingsstoornissen, zoals o.a. : ADHD, leerstoornissen (dyslexie, dyscalculie), vertraagde spraak- en taalontwikkeling of spraak- en taalstoornis en autismespectrumstoornissen. DCD komt vaker voor bij jongens dan meisjes.

 

Hoe zit het op latere leeftijd?

Vroeger werd gesteld dat de motorische problemen er wel zouden ‘uitgroeien’. Recente onderzoeken tonen echter aan dat DCD meestal blijft voortbestaan gedurende de adolescentie en zelfs in het volwassen leven van deze personen. Er is geen geneesmiddel voor DCD. Uiteraard leren deze kinderen motorische taken, maar dit kost erg veel inspanning. Zo blijken teamsporten en leren autorijden erg moeilijk te zijn op latere leeftijd. Vroegtijdige ondersteuning van kinderen met DCD kan helpen om specifieke motorische vaardigheden aan te leren, maar ook om emotionele, fysieke en sociale problemen te beperken. We spreken dan van secundaire problemen. Onderzoek heeft namelijk aangetoond dat kinderen met DCD op latere leeftijd vaak te kampen hebben met overgewicht, een zwakke fysieke fitheid, maar ook psychische problemen zoals depressies of angststoornissen.

Hoe vaak komt DCD voor?

Wetenschappelijk onderzoek leert ons dat DCD wereldwijd een voorkomen heeft van ongeveer 5 à 6%. Dit betekent dat er in ongeveer elke klas van 20 leerlingen een kind met DCD aanwezig is. Een uitgebreid onderzoek in 2009 toonde in het Verenigd Koninkrijk een voorkomen van 1,7% ernstige DCD. Algemeen kunnen we wel stellen dat DCD één van de meest voorkomende ontwikkelingsstoornissen is, maar nog steeds vrij 'onbekend'.

Welke motorische vaardigheden kunnen een probleem vormen?

Sommige kinderen met DCD vertonen een vertraagde vroeg-motorische ontwikkeling. Dit gaat dan over het kunnen rollen, zitten, kruipen, stappen… Dit worden de motorische mijlpalen genoemd, maar bij de meeste kinderen met DCD ontwikkelen deze vrij normaal.

Meestal komen de problemen pas later naar voor zoals: moeite om een lepel of speelgoed te manipuleren, moeite om te trappen op een driewieler, moeite om te krabbelen met een wasco of potlood, moeite om zelf schoentjes uit te doen of broekje naar beneden te schuiven om naar het toilet te gaan. Later zie je vaak problemen met meer complexe vaardigheden zoals kleine knoopjes sluiten, veters strikken, leren schrijven in het 1ste leerjaar, zwemmen, toilethygiëne…. Heel opmerkelijk is misschien wel dat sommige kinderen met DCD bepaalde motorische vaardigheden na heel wat oefenen wel goed leren.

Jongeren met DCD hebben vooral moeite met complexe handelingen zoals zich douchen en afdrogen, haren wassen, kamer op orde houden, zich opmaken om naar een feest te gaan, vlot en leesbaar nota’s nemen in de les of netjes eten met mes en vork.

We spreken over algemene organisatieproblemen, waarbij de motorische component niet mag onderschat worden: op jonge leeftijd betreft het de organisatie van meer eenvoudige vaardigheden zoals een potje opendraaien: met mijn ene hand moet ik het potje vasthouden terwijl ik met mijn andere hand een draaibeweging maak. Op latere leefijd zijn de vaardigheden complexer: als ik de onderste t-shirt uit de kast neem, moet ik eerst de stapel t-shirts erboven wegnemen, dan mijn t-shirt nemen en dan de stapel terugplaatsen. Het moet ons dan ook niet verbazen dat dit erg veel energie vraagt waardoor mensen met DCD ‘s avonds heel vermoeid kunnen zijn.

Hoe ziet DCD eruit?

  • Beweegt houterig, toont veel meebewegingen
  • Komt onhandig of stuntelig over
  • Struikelt vaak, laat vaak dingen vallen
  • Schrijft niet goed, moet veel moeite doen, drukt hard op de pen of schrijft erg traag
  • Heeft moeite met bal vangen, knippen met een schaar, veters strikken, fietsen, zwemmen, met een lat, passer of gradenboog werken…
  • Vermijdt deelname aan fysieke, motorische activiteiten, zoals bv meevoetballen of spelletjes waarbij snelheid en behendigheid nodig zijn
  • Is traag en lijkt alsof hij/zij zich niet kan concentreren
  • Vermijdt motorische taken, bv laat schoenveters vaak open of laat de broeksknoop gesloten om broek naar beneden te doen
  • Verworven vaardigheden die niet onderhouden worden, kunnen na een tijdje terug problemen geven: zo kan een kind dat pas heeft leren fietsen voor de winter terug opnieuw moeten leren fietsen in de lente
  • Problemen wanneer de motorische taak plots wat verandert: fietsen op eigen fiets lukt, maar op een vreemde fiets plots niet meer